Afname van solitaire bijen niet door concurrentie van de honingbij

Honingbijen en solitaire bijen op een bloem

De laatste jaren worden imkers door de natuurbescherming in het nauw gebracht.Men is van mening is dat honingbijen concurrenten zijn van wilde bijen in natuurgebieden (Evertz, 1995;Koster, 1987; Koster, 1998; Smeekens, 2000.) Tot op zekere hoogte is dit waar. Het plaatsen van 1000 tot 8000 bijenkasten in heidegebieden, zoals dat vroeger normaal was, kan tegenwoordig fatale gevolgen hebben voor de biodiversiteit van wilde bijensoorten en andere insecten.  Het is echter ook voor imkers  onverstandig om dat te doen, omdat zulke gebieden geen onuitputtelijke nectarbronnen vormen. Bovendien wordt het uitbreken van besmettelijke bijenziekten in de hand gewerkt. 
Het plaatsen van honingbijen in de omgeving van nesten van wilde bijen kan er toe leiden dat wilde bijen verdwijnen. Dat heeft zeer waarschijnlijk meer met de onrust te maken dan met voedselconcurrentie. Het laatste zal pas binnen een straal van enkele tientallen meters een rol kunnen spelen. Dit wordt ondersteund door de ervaring met zweefvliegen (Van der Goot; 1981, pag. 10): 
“Op struikheide moet men echter de zweefvliegen niet vlak bij een aantal kasten met honingbijen zoeken, ze zitten verder op in de heide waar minder honingbijen komen. Daar vindt u ze echter bij honderden” 
Dagelijkse eigen ervaringen met  de interactie tussen honingbijen en wilde bijen wekken sterk de indruk dat op tientallen meters afstand van bijenkasten de concurrentie kan worden gerelativeerd. (Koster, 1998).
Wetenschappelijk bewijs voor concurrentie (in de zin van een dubbel blind onderzoek in Nederland) is nog niet geleverd.

Honingbij op bloem, vlinder en solitaire bij op bloem, insecten op leverkruit of koninginnekruid 

Er kunnen echter maatregelen worden genomen, die vermeende concurrentie tegengaan

- Honingbijenvolken moeten niet in de buurt van kolonies van wilde bijen worden geplaatst.
- Bij of in kleine natuurgebieden die voor honingbijen van betekenis zijn, moeten permanente locaties worden aangewezen waar bijenvolken kunnen worden geplaatst. Bijenvolken die op 100 tot 500 m van het drachtgebied zijn geplaatst, zullen hier geen nadeel van ondervinden. Bij het vinden van plekken moeten locale overheden en andere terreinbeheerders de helpende hand bieden. In grote gebieden als heideterreinen, Oostvaarders plassen etc. kunnen ook plekken in het gebied zelf worden gezocht.
- Op plaatsen in of vlakbij natuurgebieden kunnen barrières, geplaatst op enkele meters afstand van het vlieggat, die de bijen direct omhoog drijven waardoor er in de directe omgeving minder onrust ontstaat. Houtige begroeiingen zoals heggen, struweel, singels, houtwallen en bosjes zijn daar geschikt voor.
- Er moeten niet meer dan 3 bijenvolken (met 2 lagen raten) per ha bloeiend gewas geplaatst worden.
Zie ook de prachtige video hoe allerlei insecten met honingbijen samengaan
Uitgaande van de praktijk mag men er vanuit gaan dat 10 tot 15 bijen, die van een vierkante meter bloeiende planten moeten leven en/of nectar en stuifmeel verzamelen, geen enkel ander insect benadelen. Dit komt onder gunstige omstandigheden neer op het aanwezig zijn van 3 tot maximaal 4 bijenvolken per hectare. Grote aantallen kasten moeten dan uiteraard verspreid worden geplaatst op plekken waar geen nesten van wilde bijen in de buurt zijn. Bij voorbeeld niet meer dan 20 bijenvolken op een plek.
Als men uitgaat van 3-4 zware bijenvolken betekent het dat er 150.000 tot 200.000 bijen per hectare zijn gestationeerd; dat zijn10-120 bijen per m2. Maar slechts een gedeelte van deze bijen vliegt uit voor nectar en stuifmeel. De dieren, die uitvliegen, zijn niet op hetzelfde moment in de vegetatie aanwezig. In de praktijk zal het om maximaal ca. 10 bijen per m2 bloeiende planten gaan, overmatige onrust zal uitblijven. Vooral met lagere dichtheden dan vroeger het geval was en ondanks het feit dat honingbijen net als hommels de hele dag door foerageren, ook onder weersomstandigheden die minder geschikt zijn voor wilde bijen, blijft er dan nog genoeg nectar en stuifmeel over voor andere insecten.
 
Het zou zinvol zijn om dit verder te onderzoeken. De vraagstelling zou dan moeten zijn:

-

Hoeveel nectar en stuifmeel wordt er per ha bloeiend gewas geproduceerd?

-

Wat is de invloed van bijenvolken, geplaatst op 100 meter afstand van natuurterreinen, op het voorkomen van wilde bijen ?

-

Wat is het effect van barrières die voor bijenkasten zijn geplaatst, op het voorkomen van wilde bijen in de directe omgeving ?

Natuurlijke fluctuaties in de bijenstand, wisselende klimaatomstandigheden, de dynamiek in de vegetatie en de niet te onderschatten fluctuaties van koekoeksbijen maken het zeer lastig om wetenschappelijk te bewijzen dat bijenvolken die met gezond verstand zijn geplaatst, nadelig zijn voor wilde bijen.

Zolang dit bewijs ontbreekt, moeten bijenvolken tot natuurgebieden worden toegelaten. Dit gebeurt al op veel plaatsen in Nederland. Maar naar aanleiding van de discussie, die ook binnen de Nederlandse Bijenhoudersvereniging heeft plaats gevonden, wordt het eerder geaccepteerde aantal van 5 volken naar 3 volken per ha bloeiend gewas bijgesteld.
   
Opmerkingen
- De ervaring met opbrengsten per bijenvolk in het verleden rond de jaren 1960-1980 geeft al een goede indicatie van de productie per ha. In die periode was er vaak een overplaatsing van volken. Hierbij is vooral de hei interessant, waar in redelijke jaren 10-15 kg en in zeer goede jaren meer dan 20kg heidehoning per volk werd gewonnen. Goede heidejaren komen volgens Kees van Holland gemiddeld eens in de 7 jaar voor.
- Rond 1975-1980 werden er nog meer dan 1000 ( tot c. 3.000) bijenvolken op de Ginkelse hei bij Ede geplaatst. Ook in die periode kwam de heidezijdebij en de parasiterende viltbij op allerlei open plekken talrijk voor. Dat is nog steeds zo.
- In een tuin in Veenendaal stonden 6 jaar lang drie zware bijenvolken en drie vegers geplaatst. Deze bijen foerageerde talrijk in de tuin. Desalniettemin kwamen er ca. 30 soorten wilde bijen voor. Het aantal individuen was talrijk.
- Een van de grootste imkers van het land (Kees van Holland) had zijn imkerij met minstens 200 bijenvolken op steenworp afstand van de toen nog oude en opgeheven spoorlijn Rhenen - Amersfoort. Deze spoorlijn kwamen wilgen (boswilg, geoorde wilg en grauwe wilg) over grote lengte dominant voor. Ondanks het feit dat ook de honingbijen van Kees van Holland talrijk op deze wilgen foerageerden, kwamen ook wilde bijen ( in hoofdzaak zandbijen) talrijk voor.
- Op de heidevelden bij Vierhouten en Epe worden nog steeds (waarnemingen 2010-2013) ca. 800 bijenvolken geplaatst (in de jaren zeventig waren dat er ca. 8.000). Op al deze heiden is de heidezijdebij talrijk aanwezig. (al meer dan 10 jaar)
- In de natuurtuin van Maastricht staan eveneens bijenvolken. Ook hier komen wilde bijen het hele vliegseizoen talrijk voor. Ook zeldzame soorten.
- In de botanische tuin van Utrecht zijn ook al jaren een aantal bijenvolken geplaatst. In de hele tuin zijn deze bijen steeds talrijk aanwezig. Ondanks dat komen er tientallen soorten wilde bijen talrijk voor.
- Op het westelijk bosgedeelte van Vlieland staan al jaren bijenvolken in verband met koninginneteelt. In de zomer zijn de honingbijen vooral georiënteerd op de wadkant, randen van paden en vochtige en droge heide. In een straal van ca. 1 km komen op geschikte plekken wilde bijen talrijk voor. Dit geldt ook voor de Oostkant van het eiland waar een hobbyimker woont. Vooral aan de westkant van het eiland komt binnen en straat van 500-1000 m zeeaster voor, waar de schorzijdebij van afhankelijk is. Honingbijen fourageren hier ook maar lijken de aanwezigheid van de schorzijdebij niet te beïnvloeden.
- In Veenendaal worden sinds eind jaren tachtig van de vorige eeuw de vegetatie van vijverkanten druk tot zeer frequent bevlogen door honingbijen; vooral op grote kattenstaart. Ondanks dat bijenbezoek is de populatie van de kattenstaartbij zeer sterk toegenomen. Dit geldt ook voor grote kattenstaart in de eerder genoemde botanische tuin van Utrecht, waar kattenstaartbij ondanks de aanwezigheid van bijenkasten talrijk voorkomt.
- De wilgen in de Rhoonse grienden worden druk door honingbijen bezocht. In de grienden zelf komen relatief weinig wilde bijen voor. Dit heeft te maken met de nestgelegenheid die voor zandbijen in deze streek aanmerkelijk minder is dan op de zandgronden. Verhouding drachtplanten en nestgelegenheid voor wilde bijen is van dien aard dat voedsel concurrentie bij normale plaatsing van bijenvolken geen rol speelt.
- Bij verschillende voor imkers favoriete drachtplanten is van voedselconcurrentie tussen honingbijen en wilde bijen nauwelijks sprake. Lamsoor op het wad is daar een voorbeeld van. Deze soort wordt incidenteel door wilde bijen bezocht .Voor de meeste wilde zomerbijen is er gewoonlijk voldoende voedsel op de hogere delen van het wad en de aangrenzende duinen. Van voedselconcurrentie is hier geen sprake.
Bovenstaande opmerkingen zijn gebaseerd op constante ervaringen. Het wordt steeds meer duidelijk, dat naast wetenschappelijk onderzoek ook ervaringen van groot belang kunnen zijn bij het bepalen van handelingen en beslissingen.
Een ander punt waar over nagedacht moet worden is het feit alle vrijwel alle wilde bijen die voor 1950 werden verzameld praktisch altijd nHoningbij bloem nectar stuifmeel helmdraden helmdraad stamperectar en stuifmeel met honingbijen moesten delen. Het argument dat wilde bijen konden uitwijken naar andere gebieden is zeer zwak. Er was zeer waarschijnlijk geen mogelijkheid om uit te wijken omdat overal bijen werden gehouden. Aan het eind van de 18e eeuw waren er meer dan 200.000 geregistreerde bijenvolken in Nederland. Deze volken waren weliswaar kleiner dan de volken in de moderne bijenkasten, maar de honingbijen waren vrijwel zeker overal. In 1940 hadden de bijenbonden een kleine 25.949 leden. In 1946 had de Vereniging tot bevorderen van de bijenteelt in Nederland 24.000 leden daarnaast bestonden er nog kleinere bijenbonden. In die periode waren de imkers ook al grotendeels overgestapt naar de moderne bijenkasten. Honingbijen waren vrijwel zeker talrijk aanwezig in alle bloemrijke landschapselementen. Als honingbijen zware concurrenten waren van wilde bijen dan had de atlas van de Nederlandse bijen er volledig anders uit gezien. Dan had de wildebijenstand van voor 1950 er veel minder goed voorgestaan dan uit de altas blijkt. Vroeger werder er waarschijnlijk 6-10 bijenvolken per bloeiend gewas geplaatst. voor natuurterreinen is dat waarschijlijk te veel. 3 volken per ha. bloeiend gewas lijkt zeer acceptabel, zowel voor imkers als voor de natuur.
Voor een andere invalshoek en een literatuuroverzicht wordt verwezen naar:
Erik van der Spek, 2012. Effecten van honingbijen, Apis mellifera, op insecten in natuurterreinen
Opmerking bij bovenstaand artikel
Voor heidezijdebij en heideviltbij zie bovenstaande tekst en .http://www.drachtplanten.nl/PLD.Fotos/BijplC/Calluna/Fauna.htm
Lookmaskerbij is een soort die nauwelijks in natuurgebieden voorkomt, het is een typische cultuurvolger die vooral in allerlei moestuinen voorkomt. Klokjesdikpoot komt in beperkte mate in natuurgebieden voor en is thans een vrij algemene stadsbij die zeer waarschijnlijk in de meeste Nederlandse steden voorkomt, op de zandgronden ook in dorpen. Klokjesdikpoot vliegt op vrijwel alle soorten klokjes.
 
Geregistreerde bijenvolken in 1877
Bron: Top, 1997
  Aantal leden per bijen bond/vereniging
Bron: Schotman, 1953?
 
Groningen 13.269 Vereniging tot Bevordering der Bijenteelt in Nederland (1947) 24.000
Friesland 14.605    
Drenthe 26.203 Alle bonden in 1952-1953  
Overijssel 24.860 Vereniging tot Bevordering der Bijenteelt in Nederland 14.300
Gelderland 33.297 De Nederlandsche Imkersbond 980
Utrecht 13.108 De Utrechtsche Bijenhoudersbond 130
Noord-Holland 5.350 R.K. Bond voor Bijenhouders 5.018
Zuid-Holland 1.087 Bond van bijenhouders van Den L.L.T.B. 3.521
Zeeland 1.208 Algemene Nederlandse Imkersvereniging 2.000
Noord-Brabant 51.079 Totaal 25.949
Limburg 21.435    
Totaal 205.501 Duizenden imkers waren waarschijnlijk niet bij een bond aangesloten  
 
Literatuur (beknopt)
Brugge, B., E. van der Spek & M. Kwak (1998). Honingbijen in natuurgebieden. De Levende Natuur 99 (2): 71-76.
Evertz, S. (1995). Interspezifische Konkurrenz zwischen Honigbienen (Apis mellifera) und solitären Wildbienen (Hymenoptera Apoidea) Natur und Landschaft 70 (4): 165-172.
Goot, V.S. van der, 1981. De zweefvliegen van Noordwest-Europa en Europees Rusland, in het bijzonder van de Benelux. KNNV, Utrecht. pp. 275.
Koster, A., 1998. Honingbijen en wilde bijen zijn concurrenten. Bijen 7, 10: 265-269.
Kwak, M.M. 2012. Bijen en bloemen. In: Peeters et All., De Nederlandse bijen. 35-45.
Smeekens, C.C. (2000). Bijen en bestuiving in de natuur. Vakblad Natuurbeheer 39 (3): 39-40.
Schotman, J.W. (z.j. ca. 1953). Handboek der moderne bijenteelt. Breugel, -'s Gravenland: 715 pp.
Top, W., 1997. Honderd jaar imkeren. Vereniging tot bevorderen van de bijenteelt in Nederland. Wageningen, 285 pp.
http://www.nev.nl/hymenoptera/concurrentie_apis.html

Ga terug

Reactie toevoegen