|
Er kunnen echter maatregelen worden genomen, die vermeende concurrentie tegengaan
|
- |
Honingbijenvolken moeten niet in de buurt van kolonies van wilde bijen worden geplaatst. |
- |
Bij of in kleine natuurgebieden die voor honingbijen van betekenis zijn, moeten permanente locaties worden aangewezen waar bijenvolken kunnen worden geplaatst. Bijenvolken die op 100 tot 500 m van het drachtgebied zijn geplaatst, zullen hier geen nadeel van ondervinden. Bij het vinden van plekken moeten locale overheden en andere terreinbeheerders de helpende hand bieden. In grote gebieden als heideterreinen, Oostvaarders plassen etc. kunnen ook plekken in het gebied zelf worden gezocht. |
- |
Op plaatsen in of vlakbij natuurgebieden kunnen barrières, geplaatst op enkele meters afstand van het vlieggat, die de bijen direct omhoog drijven waardoor er in de directe omgeving minder onrust ontstaat. Houtige begroeiingen zoals heggen, struweel, singels, houtwallen en bosjes zijn daar geschikt voor. |
- |
Er moeten niet meer dan 3 bijenvolken (met 2 lagen raten) per ha bloeiend gewas geplaatst worden. |
Zie ook de prachtige video hoe allerlei insecten met honingbijen samengaan |
|
Uitgaande van de praktijk mag men er vanuit gaan dat 10 tot 15 bijen, die van een vierkante meter bloeiende planten moeten leven en/of nectar en stuifmeel verzamelen, geen enkel ander insect benadelen. Dit komt onder gunstige omstandigheden neer op het aanwezig zijn van 3 tot maximaal 4 bijenvolken per hectare. Grote aantallen kasten moeten dan uiteraard verspreid worden geplaatst op plekken waar geen nesten van wilde bijen in de buurt zijn. Bij voorbeeld niet meer dan 20 bijenvolken op een plek. |
Als men uitgaat van 3-4 zware bijenvolken betekent het dat er 150.000 tot 200.000 bijen per hectare zijn gestationeerd; dat zijn10-120 bijen per m2. Maar slechts een gedeelte van deze bijen vliegt uit voor nectar en stuifmeel. De dieren, die uitvliegen, zijn niet op hetzelfde moment in de vegetatie aanwezig. In de praktijk zal het om maximaal ca. 10 bijen per m2 bloeiende planten gaan, overmatige onrust zal uitblijven. Vooral met lagere dichtheden dan vroeger het geval was en ondanks het feit dat honingbijen net als hommels de hele dag door foerageren, ook onder weersomstandigheden die minder geschikt zijn voor wilde bijen, blijft er dan nog genoeg nectar en stuifmeel over voor andere insecten. |
|
Het zou zinvol zijn om dit verder te onderzoeken. De vraagstelling zou dan moeten zijn: |
-
|
Hoeveel nectar en stuifmeel wordt er per ha bloeiend gewas geproduceerd?
|
-
|
Wat is de invloed van bijenvolken, geplaatst op 100 meter afstand van natuurterreinen, op het voorkomen van wilde bijen ?
|
-
|
Wat is het effect van barrières die voor bijenkasten zijn geplaatst, op het voorkomen van wilde bijen in de directe omgeving ?
|
Natuurlijke fluctuaties in de bijenstand, wisselende klimaatomstandigheden, de dynamiek in de vegetatie en de niet te onderschatten fluctuaties van koekoeksbijen maken het zeer lastig om wetenschappelijk te bewijzen dat bijenvolken die met gezond verstand zijn geplaatst, nadelig zijn voor wilde bijen.
|
Zolang dit bewijs ontbreekt, moeten bijenvolken tot natuurgebieden worden toegelaten. Dit gebeurt al op veel plaatsen in Nederland. Maar naar aanleiding van de discussie, die ook binnen de Nederlandse Bijenhoudersvereniging heeft plaats gevonden, wordt het eerder geaccepteerde aantal van 5 volken naar 3 volken per ha bloeiend gewas bijgesteld. |
|
|
Opmerkingen |
- |
De ervaring met opbrengsten per bijenvolk in het verleden rond de jaren 1960-1980 geeft al een goede indicatie van de productie per ha. In die periode was er vaak een overplaatsing van volken. Hierbij is vooral de hei interessant, waar in redelijke jaren 10-15 kg en in zeer goede jaren meer dan 20kg heidehoning per volk werd gewonnen. Goede heidejaren komen volgens Kees van Holland gemiddeld eens in de 7 jaar voor. |
- |
Rond 1975-1980 werden er nog meer dan 1000 ( tot c. 3.000) bijenvolken op de Ginkelse hei bij Ede geplaatst. Ook in die periode kwam de heidezijdebij en de parasiterende viltbij op allerlei open plekken talrijk voor. Dat is nog steeds zo. |
- |
In een tuin in Veenendaal stonden 6 jaar lang drie zware bijenvolken en drie vegers geplaatst. Deze bijen foerageerde talrijk in de tuin. Desalniettemin kwamen er ca. 30 soorten wilde bijen voor. Het aantal individuen was talrijk. |
- |
Een van de grootste imkers van het land (Kees van Holland) had zijn imkerij met minstens 200 bijenvolken op steenworp afstand van de toen nog oude en opgeheven spoorlijn Rhenen - Amersfoort. Deze spoorlijn kwamen wilgen (boswilg, geoorde wilg en grauwe wilg) over grote lengte dominant voor. Ondanks het feit dat ook de honingbijen van Kees van Holland talrijk op deze wilgen foerageerden, kwamen ook wilde bijen ( in hoofdzaak zandbijen) talrijk voor. |
- |
Op de heidevelden bij Vierhouten en Epe worden nog steeds (waarnemingen 2010-2013) ca. 800 bijenvolken geplaatst (in de jaren zeventig waren dat er ca. 8.000). Op al deze heiden is de heidezijdebij talrijk aanwezig. (al meer dan 10 jaar) |
- |
In de natuurtuin van Maastricht staan eveneens bijenvolken. Ook hier komen wilde bijen het hele vliegseizoen talrijk voor. Ook zeldzame soorten. |
- |
In de botanische tuin van Utrecht zijn ook al jaren een aantal bijenvolken geplaatst. In de hele tuin zijn deze bijen steeds talrijk aanwezig. Ondanks dat komen er tientallen soorten wilde bijen talrijk voor. |
- |
Op het westelijk bosgedeelte van Vlieland staan al jaren bijenvolken in verband met koninginneteelt. In de zomer zijn de honingbijen vooral georiënteerd op de wadkant, randen van paden en vochtige en droge heide. In een straal van ca. 1 km komen op geschikte plekken wilde bijen talrijk voor. Dit geldt ook voor de Oostkant van het eiland waar een hobbyimker woont. Vooral aan de westkant van het eiland komt binnen en straat van 500-1000 m zeeaster voor, waar de schorzijdebij van afhankelijk is. Honingbijen fourageren hier ook maar lijken de aanwezigheid van de schorzijdebij niet te beïnvloeden. |
- |
In Veenendaal worden sinds eind jaren tachtig van de vorige eeuw de vegetatie van vijverkanten druk tot zeer frequent bevlogen door honingbijen; vooral op grote kattenstaart. Ondanks dat bijenbezoek is de populatie van de kattenstaartbij zeer sterk toegenomen. Dit geldt ook voor grote kattenstaart in de eerder genoemde botanische tuin van Utrecht, waar kattenstaartbij ondanks de aanwezigheid van bijenkasten talrijk voorkomt. |
- |
De wilgen in de Rhoonse grienden worden druk door honingbijen bezocht. In de grienden zelf komen relatief weinig wilde bijen voor. Dit heeft te maken met de nestgelegenheid die voor zandbijen in deze streek aanmerkelijk minder is dan op de zandgronden. Verhouding drachtplanten en nestgelegenheid voor wilde bijen is van dien aard dat voedsel concurrentie bij normale plaatsing van bijenvolken geen rol speelt. |
- |
Bij verschillende voor imkers favoriete drachtplanten is van voedselconcurrentie tussen honingbijen en wilde bijen nauwelijks sprake. Lamsoor op het wad is daar een voorbeeld van. Deze soort wordt incidenteel door wilde bijen bezocht .Voor de meeste wilde zomerbijen is er gewoonlijk voldoende voedsel op de hogere delen van het wad en de aangrenzende duinen. Van voedselconcurrentie is hier geen sprake. |
|
Bovenstaande opmerkingen zijn gebaseerd op constante ervaringen. Het wordt steeds meer duidelijk, dat naast wetenschappelijk onderzoek ook ervaringen van groot belang kunnen zijn bij het bepalen van handelingen en beslissingen. |
Een ander punt waar over nagedacht moet worden is het feit alle vrijwel alle wilde bijen die voor 1950 werden verzameld praktisch altijd nectar en stuifmeel met honingbijen moesten delen. Het argument dat wilde bijen konden uitwijken naar andere gebieden is zeer zwak. Er was zeer waarschijnlijk geen mogelijkheid om uit te wijken omdat overal bijen werden gehouden. Aan het eind van de 18e eeuw waren er meer dan 200.000 geregistreerde bijenvolken in Nederland. Deze volken waren weliswaar kleiner dan de volken in de moderne bijenkasten, maar de honingbijen waren vrijwel zeker overal. In 1940 hadden de bijenbonden een kleine 25.949 leden. In 1946 had de Vereniging tot bevorderen van de bijenteelt in Nederland 24.000 leden daarnaast bestonden er nog kleinere bijenbonden. In die periode waren de imkers ook al grotendeels overgestapt naar de moderne bijenkasten. Honingbijen waren vrijwel zeker talrijk aanwezig in alle bloemrijke landschapselementen. Als honingbijen zware concurrenten waren van wilde bijen dan had de atlas van de Nederlandse bijen er volledig anders uit gezien. Dan had de wildebijenstand van voor 1950 er veel minder goed voorgestaan dan uit de altas blijkt. Vroeger werder er waarschijnlijk 6-10 bijenvolken per bloeiend gewas geplaatst. voor natuurterreinen is dat waarschijlijk te veel. 3 volken per ha. bloeiend gewas lijkt zeer acceptabel, zowel voor imkers als voor de natuur. |
Voor een andere invalshoek en een literatuuroverzicht wordt verwezen naar: Erik van der Spek, 2012. Effecten van honingbijen, Apis mellifera, op insecten in natuurterreinen |
Opmerking bij bovenstaand artikel |
Voor heidezijdebij en heideviltbij zie bovenstaande tekst en .http://www.drachtplanten.nl/PLD.Fotos/BijplC/Calluna/Fauna.htm |
Lookmaskerbij is een soort die nauwelijks in natuurgebieden voorkomt, het is een typische cultuurvolger die vooral in allerlei moestuinen voorkomt. Klokjesdikpoot komt in beperkte mate in natuurgebieden voor en is thans een vrij algemene stadsbij die zeer waarschijnlijk in de meeste Nederlandse steden voorkomt, op de zandgronden ook in dorpen. Klokjesdikpoot vliegt op vrijwel alle soorten klokjes. |
|
Geregistreerde bijenvolken in 1877 Bron: Top, 1997 |
|
Aantal leden per bijen bond/vereniging Bron: Schotman, 1953? |
|
Groningen |
13.269 |
Vereniging tot Bevordering der Bijenteelt in Nederland (1947) |
24.000 |
Friesland |
14.605 |
|
|
Drenthe |
26.203 |
Alle bonden in 1952-1953 |
|
Overijssel |
24.860 |
Vereniging tot Bevordering der Bijenteelt in Nederland |
14.300 |
Gelderland |
33.297 |
De Nederlandsche Imkersbond |
980 |
Utrecht |
13.108 |
De Utrechtsche Bijenhoudersbond |
130 |
Noord-Holland |
5.350 |
R.K. Bond voor Bijenhouders |
5.018 |
Zuid-Holland |
1.087 |
Bond van bijenhouders van Den L.L.T.B. |
3.521 |
Zeeland |
1.208 |
Algemene Nederlandse Imkersvereniging |
2.000 |
Noord-Brabant |
51.079 |
Totaal |
25.949 |
Limburg |
21.435 |
|
|
Totaal |
205.501 |
Duizenden imkers waren waarschijnlijk niet bij een bond aangesloten |
|
|
|
Literatuur (beknopt) |
Brugge, B., E. van der Spek & M. Kwak (1998). Honingbijen in natuurgebieden. De Levende Natuur 99 (2): 71-76. |
Evertz, S. (1995). Interspezifische Konkurrenz zwischen Honigbienen (Apis mellifera) und solitären Wildbienen (Hymenoptera Apoidea) Natur und Landschaft 70 (4): 165-172. |
Goot, V.S. van der, 1981. De zweefvliegen van Noordwest-Europa en Europees Rusland, in het bijzonder van de Benelux. KNNV, Utrecht. pp. 275. |
Koster, A., 1998. Honingbijen en wilde bijen zijn concurrenten. Bijen 7, 10: 265-269. |
Kwak, M.M. 2012. Bijen en bloemen. In: Peeters et All., De Nederlandse bijen. 35-45. |
Smeekens, C.C. (2000). Bijen en bestuiving in de natuur. Vakblad Natuurbeheer 39 (3): 39-40. |
Schotman, J.W. (z.j. ca. 1953). Handboek der moderne bijenteelt. Breugel, -'s Gravenland: 715 pp. |
Top, W., 1997. Honderd jaar imkeren. Vereniging tot bevorderen van de bijenteelt in Nederland. Wageningen, 285 pp. |
http://www.nev.nl/hymenoptera/concurrentie_apis.html |
Reactie toevoegen